Utrecht - Springweg 30 - gesloopt - oud adres0000.0011

 

 Literatuur

 

- Hoekstra, T.J., "Springweg - Strosteeg - Putsteeg". In: Archeologische kroniek van de gemeente Utrecht over 1974-1975, gepubliceerd in Maandblad Oud-Utrecht, 1979, blz. 25-30 (betreft opgraving tussen de parkeergarage en de Springweg (t.p.v. de latere Teugelhof), dus de Strosteeg, Putsteeg, Blindesteeg en Springweg.   Klik hier voor de tekst, PDF, 3,1 MB)
(Hierin o.a. "De enorme afvalkuilen ter plaatse van de noordmuren van de huizen I t/m V [huis I, huis II, huis III, huis IV, huis V] (afb. 52) en materiaal gevonden onder de spaarbogen van huis VI dateerden alle uit de late 14e en vroege 15e eeuw, zodat de huizen zelf per definitie later moeten zijn, zelfs huis VI met zijn bakstenen van 31,5 x 16 r 14 x 7 cm. Helaas kon dit huis niet verder onderzocht worden in de richting van de beide straten. [...]
Overigens zijn de vroeg 19e eeuwse perceelsgrenzen niet zomaar terug te projecteren op middeleeuwse situaties. De verschijnselen die onder V gegroepeerd zijn en waarin de putten K, L, MM, O en R (afb. 55) gelegen zijn, geven daar een voorbeeld van. De putten M, O, P en R overschrijden alle de grenzen, zodat we wel moeten aannemen dat de verhoudingen eens anders gelegen hebben. Een tweedeling van het blok tussen de putten K en L door zou zeer voor de hand liggen en wel om de volgende reden: geen enkele put overschrijdt dan een grens, de stortkoker aan de oostzijde van R komt vrij (de muur oost-west over die put heen èn put M die door R heen gebouwd is, zouden dan bij het ontstaan van het middenperceel gemaakt moeten zijn). De onduidelijke muren aan de westrand van het terrein, die niet verder onderzocht konden worden, maar die in combinatie moeilijk te begrijpen zijn, worden van elkaar gescheiden. Tenslotte zijn zowel in put R en put L de producten en instrumenten van een maker van pijpaarde beeldjes gevonden, waarover straks meer.
Een eveneens godsdienstige achtergrond, maar dan vermengd met het commerciële, heeft de bewoner van het noordelijke deel van complex V gehad. Put R had een rijke, vroeg 15e eeuwse inhoud (afb. 58) waarin een fragment van een pijpaardenbeeld en van gietmallen opvallen. Put L, die op hetzelfde perceel gelegen zou hebben leverde 31 kleine pijpaarden beeldjes in 4 typen op (afb. 59). De aanwezigheid van de mallen en het ontbreken van ieder verfspoor op de beeldjes duidt erop dat een 15e eeuwse „heyligenbacker' ter plaatse gewerkt en gewoond heeft.
De producten van een andere ambachtsman, nl. een leerbewerker, werden in de kuilen onder complex V gevonden. Twee bewerkte messcheden (afb. 60) en driekwart van het leerwerk van een paar trippen met een tot nu toe onduidelijk opschrift (afb. 61). Uit dezelfde kuil nog een complete trip met een ander soort bovenstuk (afb. 62). Dat op de modderige wegen van een middeleeuwse stad zulke houten zolen aan te bevelen waren, begrijpen we als we de dunne zool van het laarsje op afb. 63 zien. Overigens is het een nooit afgewerkt exemplaar: de vetergaten zijn nog te klein voor de reeds aangebrachte veter.")